Dit is een verhaal uit "De Wijze Kat", van Graf Karlfried von Dürckheim
(1974, Ankh-Hermes, Deventer)
De geschiedenis van de wondere kunst van een kat
Door Zen-Meester Ito Tenzaa Chuya
Onderrichting in de oefening van een oud-Japanse vechtschool, uit het Japans vertaald door Takeharu Teramoto en Fumio Hashimoto, bewerkt door Graf Durckheim*
Er was eens een schermmeester, Shoken genaamd. Zijn huis werd onveilig gemaakt door een grote rat. Zelfs op klaarlichte dag liep die rond. Op een keer sloot de heer des huizes de kamer af en maakte het zijn huiskat mogelijk de rat te vangen. Maar deze sprong de kat op zijn kop en beet haar zo dat ze luid mauwend afdroop. Zo ging het dus niet. Daarom liet de huisheer enkele katten komen, die in de buurt een goede naam hadden, en liet ze de kamer binnen. De rat lag ineengedoken in een hoek en telkens wanneer een kat hem naderde, besprong en beet hij haar en dreef haar op de vlucht. Zo wild zag de rat eruit, dat de katten er allemaal voor terugdeinsden nog een keer een aanval op hem te wagen. Toen werd de heer des huizes boos en liep zelf de rat achterna om hem dood te slaan. Maar deze wist iedere slag van de toch ervaren schermmeester te ontwijken, zodat hij hem niet te pakken kon krijgen. Daarbij sloeg hij deuren, shoji's, karakami's en wat dies meer zij doormidden. Maar de rat vloog bliksemsnel door de lucht, ontweek elk van zijn bewegingen en sprong hem tenslotte in het gezicht en beet hem. Badend in het zweet riep hij ten einde raad tegen zijn bediende: 'Ze zeggen dat er zes, zeven Cho hiervandaan een kat zit, die de beste ter wereld moet zijn. Ga die halen.' De bediende bracht de kat. Ze scheen zich in niet veel van andere katten te onderscheiden, zag er noch bijzonder slim, noch bijzonder fel uit. Zo verwachtte de schermmeester van haar ook niets bijzonders, maar hij liet haar toch door een kier van de deur naar binnen. Heel rustig en langzaam ging de kat naar binnen, alsof ze niets bijzonders verwachtte. Maar de rat kromp ineen en bewoog zich niet. En de kat ging heel eenvoudig en langzaam op hem af en droeg hem in zijn bek naar buiten.
Des avonds kwamen in Shoken's huis de verslagen katten bij elkaar, verzochten eerbiedig de oude kat de ereplaats in te nemen, knielden voor haar neer ter begroeting en zeiden bescheiden: “Wij hebben allen de naam flink te zijn. We hebben ons op deze weg geoefend en onze klauwen gewet, om daarmee van elk soort ratten, ja zelfs van wezels en otters het te kunnen winnen. We hadden nooit gedacht dat er zo'n sterke rat kon bestaan. Maar met wat voor kunst hebt u hem zo gemakkelijk bedwongen? U hoeft er toch geen geheim van te maken, vertel het ons!“
Toen lachte de oude en zei: ' Jullie jonge katten bent wel heel flink, maar op de ware weg zijn jullie toch niet thuis. Zo komt het dat jullie niet slaagt als er iets onverwachts gebeurt. Maar vertel me eerst eens hoe jullie hebt geoefend.'
Toen kwam er een zwarte kat naar voren, die zei:
'Ik ben afkomstig uit een geslacht, dat om het vangen van ratten beroemd is. Zo besloot ik me ook op deze weg te begeven. Ik kan over wandschermen van twee meter hoogte heenspringen.
Ik kan door een heel klein gat kruipen, waar anders alleen een rat doorheenkomt. Van kindsbeen af heb ik me in allerlei acrobatiek geoefend. Zelfs als ik wakker word en nog niet helemaal bij ben en ik zie een rat over een balk lopen -dan heb ik hem al. Maar de rat van vandaag was sterker en ik heb de ergste nederlaag van mijn leven geleden. Ik sta beschaamd.'
Toen sprak de oude: 'Waarin jij je geoefend hebt,
is niets anders dan techniek! (shosa -de zuiver fysieke kunst). Maar je geest wordt bezeten door de vraag: hoe win ik? Zo ben je aan doeleinden gebonden! Als de ouden 'techniek' leerden, dan deden ze dat om daarmee een van de manieren te tonen waarop men de weg kan begaan (michisuji). Hun techniek was eenvoudig, hield echter de hoogste waarheid in. Maar het nageslacht geeft zich enkel met techniek af. Daarbij ontdekte men weliswaar heel wat, ongeveer in de trant van: 'als men ZUS en ZO handelt is dit en dat het resultaat'. Maar wat is het resultaat? Niets dan wat vaardigbeid. En onder veronachtzaming van de overgeleverde weg, ontstond met behulp van veel schranderheid het tegen elkaar opbieden in techniek, tot uitputting er op volgde en nu kan men niet meer verder. Zo is het altijd, wanneer men al alleen op techniek bedacht is en uitsluitend het verstand gebruikt. Wel is schranderheid een vermogen van de geest, maar als ze niet in de weg verworteld is en alleen bedrevenheid tot doel heeft, dan wordt ze tot kiem van het verkeerde en heeft slechte invloed op wat verworven is.
Keer daarom tot jezelf in en oefen van nu af aan verder op de juiste manier.
Daarop kwam een grote kat met een tijgervel naar voren, die zei: 'In de ridderkunst komt het, naar mijn mening, alleen op de geest aan. Zo heb ik me van het begin af in die kracht geoefend (ki wo neru). Daarom komt het me Voor dat mijn geest 'staalhard' is, en vrij en geladen met 'de geest die hemel en aarde vervult' (Mencius). Zie ik de vijand, dan slaat deze almachtige geest hem in de ban, en vóór de strijd ben ik aloverwinnaar . Dan ga ik pas tot handelen over. Volkomen onbewust en naarmate de toestand het eist. Ik ga af op de 'klank', die ik bij mijn tegenstander beluister; bedwing de rat zoals ik wil, links of rechts, en ben iedere wending vóór. Om de techniek als zodanig bekommer ik me helemaal niet. Die komt vanzelf. Een rat die over een balk loopt hoef ik maar aan te staren, en hij valt naar beneden en is in mijn macht. Maar die geheimzinnige rat daar komt zonder vaste vorm en verdwijnt spoorloos. Wat is dat? Ik weet het niet.'
Toen sprak de oude: 'Waarvoor jij je moeite hebt gegeven, is wel de werking die uit de grote kracht komt, welke hemel en aarde vervult. Maar wat je verworven hebt, is toch alleen maar een psychische kracht en is niet van de waarlijk goede soort. Alleen al het feit dat je je bewust bent van de kracht waarmee je overwinnen wilt, werkt de zege tegen. Het gaat om je ik. Als dat van de ander echter sterker is dan het jouwe, wat dan? Als je de vijand met de overmaat van je kracht overwinnen wilt, stelt hij daartegenover de zijne. Verbeeld je je dan dat jij alleen sterker bent en de anderen zwak? Maar hoe zich te gedragen als zich iets voordoet, dat met de beste wil niet met overmacht van eigen kracht te overwinnen is dat is de grote vraag! Wat je als "vrij en gestaald" en als "hemel en aarde vervullend" in je voelt als geestelijke kracht, dat is niet de grote kracht (ki no sho) zelf, maar alleen haar afstraling in jou. Het is je eigen geest, dus enkel de schaduw van de grote geest. Het doet zich wel zo voor, als de grote brede kracht, maar in werkelijkheid is het iets volslagen anders. De geest, waarvan Mencius spreekt, is sterk, omdat hij ononderbroken verlicht is door de grote helderheid. Jouw geest krijgt zijn kracht daarentegen onder bepaalde voorwaarden. Jouw kracht, en die waarvan Mencius spreekt, zijn van verschillende oorsprong, dus is ook hun werking verschillend. Ze lopen evenzeer uiteen als de eeuwige stroom van een rivier, bijv. de Yang-tse-kiang, en een plotselinge vloed, die overnacht komt. Welke geest echter zal men moeten blijken te bezitten, wanneer men tegenover iets staat, dat niet door een bepaalde geesteskracht (kisei) overwonnen kan worden- dat is de vraag! Er is een spreekwoord dat zegt: "Een rat in de val bijt ook de kat." Is de vijand in de greep van de dood, dan heeft hij niets meer te verwachten. Hij vergeet zijn leven, vergeet alle nood, vergeet zichzelf, staat boven zege en nederlaag. Hij heeft in het geheel niet meer de bedoeling zijn zelfbehoud te verzekeren. En daarom is zijn wil hard als staal. hoe zou men hem met een geestelijke kracht kunnen overwinnen, die men aan zichzelf toeschrijft?
Toen kwam een oudere grijze kat langzaam naar voren en zei: 'Ja, het is werkelijk zoals u zegt. De psychische kracht, hoe sterk ook. heeft van zichzelf een vorm (katachi). Maar wat vorm heeft hoe klein die ook is, kan geraakt worden. Vandaar dat ik sinds lang mijn ziel (kokoro, de hartskracht) geoefend heb. Ik werk niet met de kracht, die de ander geestelijk overweldigt (het sei, als de tweede kat'). Ik maak er ook geen echte kloppartij van (als de eerste). Ik verzoen me met mijn tegenstander, laat me één worden met hem en verzet me zelfs niet tegen hem. Als de ander sterker is dan ik, dan geef ik eenvoudig toe en ben hem als het ware ter wille. In zekere zin bestaat mijn kunst erin om vliegende kiezels in een los gordijn te vangen. Een rat die mij wil aanvallen, mag nog zo sterk zijn, hij vindt niets waarop hij zich storten kan, niets waartegen hij zich kan verzetten. Maar de rat van vandaag ging gewoon niet op mijn spel in. Hij kwam en ging, ongrijpbaar als God. Iets dergelijks heb ik nog niet meegemaakt.'
Toen sprak de oude: 'Wat jij onder verzoening verstaat, komt niet uit het wezen, uit de grote natuur. Het is een gemaakte, kunstmatige verzoening, een truc. Daarmee wil je bewust aan de agressiviteit van de vijand ontkomen. Omdat je echter, hoe vluchtig ook, er toch aan denkt, merkt hij je opzet. Maar als je je vanuit die instelling "verzoenend" voordoet, dan raakt je op aanvallen gerichte geest daarmee verward, wordt gestoord, en de nauwkeurigheid van je waarnemen en handelen lijdt schade. Wat je ook bewust en opzette
lijk doet, het remt de oorspronkelijke en uit het verborgen werkende vaart van de grote natuur af, het belemmert de vloed van haar spontane beweging. Hoe zou daar een wonderbaarlijke kracht zich kunnen doen gelden? Alleen wie aan niets denkt, niets wil en niets toevoegt, maar zich met zijn beweging aan de vaart van het wezen (shizen no ka) overgeeft, heeft geen vorm meer waarop de ander vat heeft en niets ter wereld kan tot tegen-vorm worden; en dan is er ook geen vijand meer, die weerstand kan bieden.'
'Ik ben helemaal niet van mening dat alles, waarin jullie je geoefend hebt nutteloos is. Ieder ding kan een vorm van de weg zijn. Ook techniek en Tao kunnen een en hetzelfde zijn, en dan is de grote geest, het "richtinggevende" al in haar begrepen en drukt zich tegelijk uit in de bewegingen van het lichaam. De kracht van de grote geest (ki) is dienstbaar aan de persoon van de mens (ishi). Wiens ki vrij is, die kan met een onbegrensde vrijheid alles tegemoet treden. Als zijn geest verzoenlijk is, zal hij, zonder bijzondere kracht in de strijd aan te wenden, ook niet aan goud of steen kapot gaan. Slechts op één ding komt het aan: dat geen zweem van het ik-bewustzijn in het spel is, anders is alles vergeefs. Wie, hoe vluchtig ook, aan dat alles denkt, handelt gekunsteld. Dan komt het niet uit het wezen, uit de oorspronkelijke vaart van het lichaam-op-de-weg (do-tall). En dan zal ook de tegenstander u niet ter wille zijn, maar van zijn kant weerstreven. Welke manier of kunst moeten we dan aanwenden? Alleen wie in de gemoedsgesteldheid is, die vrij is van elk bewustzijn (muskin), wie handelt zonder te handelen, zonder bedoeling en trucs, in overeenstemming met de grote natuur, is op de juiste weg, Daarom, laat af van elke bedoeling, oefen u in doelloosheid en laat het eenvoudig vanuit het wezen plaatsvinden. Deze weg kent geen einde, is onuitputtelijk.'
En daarna voegde de oude kat er nog iets verbazingwekkends aan toe: ' Jullie moet niet geloven, dat wat ik hier zei, het hoogste is. Nog niet lang geleden leefde in een dorp, niet ver van het mijne, een kater. Die sliep de hele dag. Iets wat op geestelijke kracht leek, was aan hem niet te bemerken. Hij lag daar als een blok. Niemand had hem ooit een rat zien vangen. Maar waar hij was, waren geen ratten in de buurt! En waar hij ook opdook of verblijf hield, liet zich geen rat zien. Ik heb hem een keer opgezocht en gevraagd hoe dat kwam. Hij gaf geen antwoord. Ik vroeg hem nog drie keer. Hij zweeg. Maar eigenlijk was het niet zo dat hij geen antwoord geven wilde, maar hij wist blijkbaar niet, wat hij moest antwoorden. Maar zo heet het ook in de Tao-Teh-King: "Wie het weet, die zegt het niet, en wie het zegt, die weet het niet." Deze kater had zichzelf vergeten, en ook alles om zich heen. Hij was "niets" geworden, had de hoogste trap van onopzettelijkheid bereikt. En hiermee kan men zeggen, hij had de goddelijke ridderweg gevonden: te overwinnen, zonder te doden. Van hem ben ik nog
verre de mindere.'
Shoken hoorde dit alles als in een droom trad, naderbij, begroette de oude kat en zei: ' Al lang oefen ik me in de schermkunst, maar het eind heb ik nog niet bereikt. Ik heb van uw inzichten kennis genomen en geloof de ware zin van mijn weg begrepen te hebben, maar met nadruk vraag ik u mij nog iets meer van uw geheim te vertellen.' Toen sprak de oude: 'Hoe zou dat mogelijk zijn? Ik ben maar een dier en ratten zijn mijn voedsel. Hoe zou ik van menselijke zaken verstand hebben? Alleen dit weet ik: de zin van de schermkunst ligt niet alleen in het zegevieren over een tegenstander. Ze is veeleer een kunst, waardoor men op het bestemde uur in de grote helderheid van de lichtgrond van dood en leven treedt (Seiski wo akiraki ni suru). Een echte ridder mag bij al zijn technisch oefenen nooit de geestelijke oefening van deze helderheid van zin vergeten. Daarom moet hij voor alles de leer van de zijnsgrond van dood en leven, van de doodsorde (ski no Ti) doorgronden. De grote helderheid van zin verwerft echter alleen wie vrij is van alles, wat hem van deze weg afbrengt (hen kyoku, verwijdering van het midden), en in het bijzonder van alle fixerend denken. Wordt het wezen en zijn vermogen tot ontmoeting (shin ki) ongestoord aan zichzelf overgelaten, vrij van het ik en van alle dingen, dan kan het zich, zo vaak het er op aankomt, in volle vrijheid ontplooien. Maar als uw hart, in hoe geringe mate ook, ergens aan vastzit, wordt het wezen in beslag genomen en tot iets-op-zich-zelf-staands gemaakt. Is het echter tot iets op-zichzelf-staands geworden, dan is ook een ik dat op zichzelf staat en iets, wat er staat. Dan staan er twee tegenover elkaar en bestrijden elkaar om hun bestaan. Is dat echter het geval, dan worden de tegen elke verandering opgewassen, wonderbaarlijke functies van het wezen gehinderd, dan is de dodelijke klem er en gaat de aan het wezen eigen helderheid van zin verloren. Hoe kan men in die gesteldheid de vijand in de juiste houding tegemoet treden en rustig "overwinning en nederlaag" onder ogen zien? Zelfs als men de overwinning behalen zou, was het maar een blinde overwinning, die iets met de ware schermkunst van doen heeft.
Vrij zijn van alle dingen betekent echter niet een lege leegte. Het wezen als zodanig heeft geen eigen natuur Zoals het is, staat het aan gene zijde van alle vormen. Het legt ook nergens voorraad van aan. Als men echter iets, wat dan ook en hoe gering ook, vluchtig fixeert en vasthoudt, dan blijft de grote kracht daaraan kleven en het uit de oorsprong voortvloeiende evenwicht der krachten is weg. Wordt het wezen ook maar door iets, hoe gering ook, in beslag genomen, dan is het in zijn beweging niet meer vrij en borrelt niet meer onbelemmerd op. Is het evenwicht vanuit het wezen verstoord, dan vloeit zijn kracht, waar ze nog te voorschijn treedt, licht over; waar ze met kan komen, ontstaat een tekort. Waar ze overvloeit, is er meteen een teveel en er is geen houden meer aan. Waar ze ontoereikend is, is de werkende geest verzwakt en Iaat verstek gaan en is, als het er op aankomt, niet tegen de toestand opgewassen. Wat ik de vrijheid van de dingen noem, betekent dus niets anders dan dit: Legt men nergens voorraad van aan, leunt men nergens tegen, stelt men niets vast, dan is er geen stand en geen tegen-stand. Noch een ik, noch een tegen-ik. Als er dan iets op handen is, treedt men het als het ware onbewust tegemoet en het Iaat geen spoor achter. In de 'Eki' (de I-Ging, het Boek der Veranderingen) staat: "Zonder te denken, zond.er te handelen, zonder te bewegen, volkomen stIl: alleen zo kan men van het wezen en de orde der dingen van binnen uit en volkomen onbewust getuigen en tenslotte één worden met hemel en aarde." Wie de schermkunst zo beoefent en haar zo begrijpt, die is dicht bij de waarheid van de Weg.' Toen Shoken dit hoorde, vroeg hij verder: 'Wat moet dat betekenen, dat er geen ik en geen tegen-ik, geen subject en geen object is?'
Toen antwoordde de kat: 'Wanneer en omdat er een ik is, is er ook een vijand. Gedragen we ons niet als een ik, dan is er ook geen tegenstander. Wat we dus zo noemen, is alleen een andere naam voor "tegenstelling". Voor zover de dingen een vorm bewaren, roepen ze ook steeds een tegenvorm op. Waar iets als een bepaald iets vaststaat, heeft het echter een eigen vorm. Heeft mijn wezen zich niet in een vaste vorm vastgelegd, dan is er ook geen tegenvorm. Waar geen tegenstelling is, is er ook niets wat weerstand kan bieden. Dat betekent echter: er is geen ik, er is ook geen tegen-ik. Laat men zijn ik volkomen vallen en wordt men aldus tot in de grond vrij van alle dingen, dan is men in harmonie met de wereld, één met alle dingen, in de grote al-eenheld. Ook als des vijands vorm uitgewist is, wordt men zich dat niet bewust. Niet dat men het niet beseffen zou, maar men blijft er niet bij stilstaan en de geest beweegt zich verder, vrij van alle fixeren en antwoordt al handelend, eenvoudig vrij uit het wezen.
Is aldus de geest door niets meer in beslag genomen en vrij van elke ingenomenheid, dan is ook de wereld, zoals ze is, volkomen onze wereld en één met ons. Dit betekent dat men haar neemt, zoals ze is -zonder onderscheid van goed en kwaad, zonder sympathie of antipathie. Men is in niets meer bevangen en blijft ook in niets aan haar verkleefd. Alle tegenstellingen die er voor ons zijn, winst en verlies, goed en kwaad, vreugde en leed, komen uit ons voort. Binnen de ontzaglijke ruimte van hemel en aarde is daarom niets zozeer voor ons de moeite van het onderkennen waard als ons eigen wezen. Een oude dichter zegt: "Een stofje in het oog en de drie werelden zijn nog te eng. Hechten we nergens meer aan, dan is het smalste bed nog altijd breed." Dat betekent: komt een stofje in het oog, dan kan men het oog niet meer openhouden. Want er dringt daar iets binnen, waar alleen helder zicht mogelijk is, als er niets in is. Dit mag ons tot gelijkenis dienen voor het Zijn, dat lichtend verlichtend licht is en in zichzelf leeg van alles wat 'iets' is. Maar als zich iets hiervoor plaatst, vernietigt de voorstelling de deugd ervan. Een andere dichter sprak zo: "Is men door vijanden omsingeld, honderdduizend in getal, dan wordt vernietigd wat men zelf aan vorm is. Maar het wezen is en blijft het mijne, hoe sterk de vijand ook zijn mag. Daar dringt nooit een vijand binnen." Confucius zegt: "Ook van een eenvoudig man kan men het wezen niet stelen. Maar als de geest in de war raakt, dan keert het wezen zich tegen ons zelf."
Dat is alles wat ik u zeggen kan. Keer nu tot uzelf in en onderzoek uw binnenste. Een Meester kan de leerling alleen maar mededelen waar het om gaat en proberen het waarom ervan duidelijk
te maken. De waarheid inzien en zich die eigen maken, dan kan altijd alleen "ik-zelf'. Dit noemt men zelf-toeëigening (jitoku). De overdracht vindt plaats van hart tot hart (iskin denskin). Het is een doorgeven langs een buitengewone weg, ver van alle leer en geleerdheid (kyogai betsuden). Dit betekent niet de leer der Meesters tegenspreken. Het betekent alleen dat ook een Meester de waarheid zelf niet vermag door te geven. Dit geldt niet alleen voor Zen. Te beginne~ met de geestelijke oefeningen der Ouden over de kunst van het boetseren der ziel tot aan de schone kunsten altijd is de zelf-toeëigening het hartestuk, en dit wordt alleen overgedragen van hart tot hart, aan gene zijde van iedere overgeleverde leer. De zin van elke "leer" is alleen: op datgene wat ieder in zichzelf heeft, zonder het zelf al te weten, toe te spelen en ernaar te verwijzen. Er is dus geen geheim dat de Meester aan de leerling zou kunnen "overdragen". Leren is gemakkelijk, luisteren is gemakkelijk. Maar moeilijk is, zich van datgene bewust te worden, wat men in zichzelf draagt, het te vinden en werkelijk in bezit te nemen. Dat noemt men in het eigen wezen zien, wezensschouw (ken-sei, ken-sho). Als ons dit overkomt, dan hebben we satori. Het is het grote ontwaken uit de droom der dwalingen. Ontwaken, in het eigen wezen zien, zelfwaarneming is alles een en hetzelfde.'
*Deze tekst dank ik aan mijn Zen-leraar, Takeharu Tera~oto. Teramoto, admiraal b.d. en hoogleraar aan de Marineakademie in Tokio had als oefening (gyo) het zwaardvechten. Zijn Meester was de laatste Meester van een vechtschool, waarbinnen vanaf de aanvang van de zeventiende e~uw.de geschiedenis van de vijf katten als geheime onderricht mg voor het oefenen door de ene Meester aan de volgende overhandigd werd, en die hem tenslotte door zijn Meester nagelaten werd. |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten